Nieuw

20
sep

Analyse van de resultaten van de eerste drie monitoringcampagnes

Heb je ooit gehoord van het Antropoceen? Het is een term waarover momenteel wordt gedebatteerd om een nieuw geologisch tijdperk te definiëren. Met andere woorden, het tijdperk waarin de mens de controle heeft over belangrijke veranderingen in de systemen van de aarde! Klinkt goed, nietwaar? Of misschien ook niet! Hoe dan ook, klimaatverandering staat centraal in het concept sinds het in 1988 voor het eerst publiekelijk werd genoemd door professor James Hansen.1. In deze ongekende context hebben bossen, die ook een rol kunnen spelen bij het verzachten van het fenomeen, het zwaar te verduren. De bosecosystemen, die bijzonder belangrijk zijn voor de biodiversiteit en de houtproductie, gaan achteruit, wat bosbouwers aan beide zijden van de planeet zorgen baart. Voor de Royal Forestry Society of Belgium is het van vitaal belang om meer te doen aan duurzame bosbouw om het voortbestaan van onze bossen op lange termijn te garanderen. Het project Bomen voor de toekomst is slechts een van de vele initiatieven die de VZW heeft opgezet om bossen te helpen zich aan te passen aan de klimaatverandering. Gelanceerd in 2018, Trees for Future is gericht op het verbreden van het assortiment boomsoorten en herkomstsoorten dat beschikbaar is voor bosbeheerders, om de veerkracht van bossen te versterken.

Samenvatting

Het project Trees for Future test verschillende herkomstvariëteiten en soorten in een netwerk van proefvelden verspreid over het hele land. Dit jaar werd een vergelijkende analyse uitgevoerd van de eerste drie jaar waarin de plantages werden gemonitord (overlevingspercentage, gezondheidstoestand en groei van de zaailingen). Bomen voor de toekomst staat nog in de kinderschoenen en heeft al veelbelovende eerste resultaten opgeleverd. De huidige resultaten zijn positief in de overgrote meerderheid van de proefpercelen. De meeste schade en mislukte aanplantingen zijn door de mens veroorzaakt en kunnen dus worden opgelost. De gezondheidsonderzoeken laten niets alarmerends of onverwachts zien. Sommige boomsoorten vertonen een bemoedigende groei, die de komende jaren bevestigd moet worden. Wat droogte en hittegolven betreft, hebben de plantages goed gereageerd op 2022 en hebben ze minimale verliezen geleden, met uitzondering van de metasequoia en Byzantijnse hazelaar. Late vorst tastte een aantal soorten aan, maar zonder grote schade. De Trees for Future is gericht op het testen van verschillende herkomstvariëteiten en soorten in bossen binnen een netwerk van experimentele percelen verspreid over het hele land.

Het doel is om deze soorten en herkomst te evalueren volgens verschillende criteria:

  • aanpassing aan het huidige en toekomstige klimaat;
  • weerstand tegen plagen (insecten) en ziekteverwekkers (ziekten, schimmels) ;
  • productiviteit en kwaliteit van hout voor houtproductie ;
  • het effect op de biodiversiteit (draagkracht van flora en fauna en risico op invasies).

ONZE PARTNERS

HET WETENSCHAPPELIJK COMITÉ

Trees for Future wordt uitgevoerd in nauwe samenwerking met een wetenschappelijk comité. Dit rigoureuze en ervaren comité is verantwoordelijk voor de selectie van de te testen soorten en provenances. Samen hebben we het installatieprotocol en het monitoringprotocol opgesteld en gevalideerd. Dit comité zal ook helpen bij de analyse van de verzamelde gegevens.

Het bestaat uit :

  • verschillende Belgische universiteiten (KULeuven, UCLouvain en ULiège);
  • het Departement voor de Studie van het Natuurlijk en Agrarisch Milieu (DEMNA) en zijn Vlaamse tegenhanger het’Instituut voor Natuur en Bosonderzoek (INBO) ;
  • het Department of Nature and Forests (DNF), via de Comptoir Forestier (Waalse dienst voor het verzamelen en sorteren van boszaden).

KINDERVERZORGSTERS

De planten worden geproduceerd uit zaden die in de landen van herkomst worden gekocht. Dankzij onze samenwerking met Belgische en Franse kwekerijen kunnen we vertrouwen op hun expertise om ons kwaliteitsplanten te leveren.

DE NFB

SRFB was een partner in de FuturForEst die plaatsvond tussen 2019 en 2023. Het bracht spelers uit de publieke (ONF en vereniging van bosgemeenschappen) en private (CNPF) bosbouwsector samen. Meer dan een woordspeling, FuturForEst Het doel van het project was om eilanden met toekomstige bomen van 10 verschillende nieuwe soorten te planten als onderdeel van het proces om de bossen van de Grand Est aan te passen aan de klimaatverandering. De aanplantwerkzaamheden vonden plaats tussen november 2020 en januari 2023. Het zal hebben geresulteerd in de installatie van 70 systemen in openbare en particuliere bossen. Dit project was direct gekoppeld aan onze Trees for Future en beide hebben geprofiteerd van de ervaring die is opgedaan met nieuwe soorten aan weerszijden van de Frans-Belgische grens. De resultaten van het project zijn meer dan positief en de samenwerking zal ook na afloop van het project worden voortgezet, met twee sites die gezamenlijk door het ONF en de SRFB worden gemonitord.

DE VRIJWILLIGERS

De wetenschappelijke opvolging van de plantages vereist talrijke metingen en observaties in het veld. Daarom hebben we een team van vrijwillige boswachters aangetrokken die speciaal zijn opgeleid om informatie in het veld te verzamelen in strikte overeenstemming met het wetenschappelijke protocol.

BOS EIGENAREN

Veel boseigenaren (zowel privé als publiek) stellen vrijgevig stukken bos aan ons ter beschikking en zorgen er goed voor.

DE PARTNERS

Het project draait voornamelijk op particuliere fondsen. Het bestaat alleen dankzij de vrijgevigheid van burgers die gevoelig zijn voor bosbouwkwesties en betrokken bedrijven.

HET SYSTEEM

Om bij te dragen tot dit onderzoek naar het adaptieve beheer van Belgische bossen, worden momenteel 24 soorten (46 herkomstvariëteiten) getest, waaronder 13 naaldhoutsoorten en 11 loofhoutsoorten (tabellen 1 en 2). 187 proefpercelen van 0,2 ha, verspreid over 46 sites, vormen de basis van het systeem. De bomen werden in de volle grond geplant (400 planten van één herkomst, 2 x 2,5 m) of in cellen (minimum 5 cellen van 25 planten, 1 x 1 m per herkomst, op een onderlinge afstand van 12-15 meter). Tijdens het volgende plantseizoen (2023-2024) moeten vier nieuwe zachthoutsoorten worden geplant: de Cephalonia-spar (Abies cephalonica), Servische spar (Picea omorika), oosterse spar (Picea Orientalis) en Macedonische den (Pinus peuce).

Om de vestiging, het gedrag en de aanpassing van boomsoorten aan verschillende biotische en abiotische factoren te beoordelen2, In de lente na de aanplanting wordt een vervolgonderzoek uitgevoerd, evenals een herfstonderzoek dat elk jaar wordt herhaald. Deze metingen worden uitgevoerd met de hulp van een team van 30 vrijwilligers. Tijdens het onderzoek na de aanplanting worden de kwaliteit van de aanplanting en de gezondheid van de planten beoordeeld door 50 individuen per perceel te observeren. In de herfst worden 50 planten, geïdentificeerd in een permanent perceel, gemeten op groei in hoogte en diameter, gezondheid en bevleesdheid (vorken, kromming, enz.).

Opmerking: Bij percelen die in cellen zijn uitgezet, worden 9 centrale planten van elke cel bewaakt. Een proefperceel bestaat uit 5 tot 6 cellen.

RESULTATEN

Dit jaar werd een vergelijking van de eerste drie jaren van monitoring uitgevoerd. We beginnen met Figuur 3 (volgende pagina). Daarin wordt het aantal proefpercelen (UG) waarvan de herstelpercentages in het voorjaar te laag waren om de aanleg van een permanent perceel voor najaarsmonitoring te overwegen (verlaten percelen) vergeleken met het aantal gecontroleerde proefpercelen. Allereerst moet worden opgemerkt dat de verlaten percelen in de minderheid waren, aangezien de overgrote meerderheid van de percelen zich goed herstelde na aanplant.

Deze stopzettingen waren het gevolg van vastgestelde gezondheidsproblemen (bv. hyloben voor Atlasceders), problemen met het opslaan van zaailingen voor het planten (bv. wintereik) en problemen met concurrerende vegetatie in verband met opruimingsproblemen (bv. Himalayacedar, caloceder). Fouten in het plantschema liggen ook aan de basis van sommige stopzettingen (bv. vermenging van herkomst en soorten binnen een proefperceel).

Redwoods geplant voor 2021-2022 hebben grote verliezen geleden. De sterfte wordt voornamelijk in verband gebracht met de gevoeligheid van de soort voor de koude, droge oostenwinden in de lente. Het is duidelijk dat zijdelingse beschutting essentieel is voor een succesvolle aanplant. Bij het herplanten verminderde het gebruik van individuele omhulsels de impact van deze winden.

Ten tweede analyseren we de figuren 4 tot 6, die de gemiddelde overlevingspercentages per soort tonen, gemeten tijdens de herfstmonitoring voor drie plantseizoenen. Er wordt alleen rekening gehouden met percelen die vandaag de dag nog steeds worden bewaakt (percelen die onderweg werden verlaten, zijn niet opgenomen (zie Figuur 1)). Deze cijfers laten over het algemeen zeer goede overlevingspercentages zien. Opgemerkt moet worden dat in sommige gevallen de overlevingspercentages in de loop van de tijd toenemen. Hiervoor zijn twee verklaringen: valse sterfgevallen (hergroei aan de kraag het jaar na de observatie, plant niet gevonden maar wel aanwezig, enz.

Laten we de resultaten van een paar soorten eens nader bekijken. Douglasspar (Pseudotsuga menziesii) is de soort van het plantseizoen 2019-2020 met het slechtste overlevingspercentage (Figuur 4). Deze soort werd geplant op moeilijke locaties, waar ze te lijden had onder een beperkende waterhuishouding vanwege het droge klimaat en de ondiepe bodem. Van de soorten die in 2020-2021 werden geplant, is het de metasequoia (Metasequoia glyptostroboides), die er ongunstig uitspringt, met een sterftecijfer dat daalt tot meer dan 50 % in 2022 (Figuur 5). Zeer gevoelig voor watertekort3, Een groot deel van de metasequoiasterfte is te wijten aan de droogte van 2022. Voor het plantseizoen 2021-2022 is Byzantijnse hazelaar (Corylus colurna) heeft de laagste overlevingskans (Figuur 6). De aanplant van deze soort werd gevolgd door een periode van intense droogte. Omdat het een droogtegevoelige soort is tijdens de eerste tien jaar, is het mogelijk dat het sterftecijfer hiermee verband houdt.

Naast overlevingspercentages konden we dankzij de monitoring ook de plantengroei inventariseren. Grafiek 7 vergelijkt de gemiddelde hoogte in 2022 van de soorten die in 2019-2020 werden geplant. De eerste vaststelling betreft de trage groei van sparren (Abies). Dennen zijn daarentegen de soorten waarvoor de beste groei werd opgetekend. Over het algemeen heeft de analyse van de groei in hoogte en diameter van zaailingen aangetoond dat loofbomen gevoeliger waren voor de droogte van 2021 dan naaldbomen. De standaarddeviaties (zwarte lijn) voor de hoogtes van elke soort laten echter zien dat er grote verschillen zijn, afhankelijk van de locatie, de gezondheidstoestand en de plantomstandigheden, maar ook tussen verschillende herkomstvariëteiten binnen dezelfde soort. Over een paar jaar zal het mogelijk zijn om deze gegevens breder te analyseren.

Franse naamProv.Totaal UG18-1919-2020-2121-2222-23
Turkse zilverspar1431
Nordmann zilverspar282411
Calochedron233
Atlas Ceder42932042
Himalaya ceder122
Arizona cipres133
Metasequoia111
Bosnische den133
Zwarte den31212
Zeeden244
Grove den288
Douglas255
Groenblijvend sequoia1312
Prov.* = Herkomst
Tabel 1: Naaldhoutsoorten. UG: genetische eenheid, d.w.z. proefperceel (het plantseizoen 22-23 wordt hier als indicatie gegeven; we zullen tot de herfst van 2023 moeten wachten op een eerste analyse van de monitoringresultaten).
Franse naamProv.Totaal UG18-1919-2020-2121-2222-23
Corsicaanse els133
Byzantijnse Hazelaar13111
Oosterse beuk133
Beuk213121
Amerikaanse bieslook12011
Tulpenboom1312
Harige eik31183
Hongaarse eik21293
Wintereik314761
Schubachtige eik631142141
Winterlinde of kleinbladige linde377
Prov.* = Herkomst
Tabel 2: Loofhoutsoorten. UG: genetische eenheid, d.w.z. proefperceel (het plantseizoen 22-23 wordt hier alleen ter informatie vermeld; we zullen tot de herfst van 2023 moeten wachten op een eerste analyse van de monitoringresultaten).

GEZONDHEID VAN PLANTEN

De gezondheidsmonitoring wordt uitgevoerd in samenwerking met het Observatoire wallon de la santé des forêts (OWSF). Over het algemeen zijn de gezondheidsonderzoeken bevredigend. De waargenomen problemen en symptomen veroorzaken groeivertraging, maar leiden zelden tot de dood van de boom.

ABIOTISCHE PROBLEMEN

Veel van de gerapporteerde problemen hebben te maken met schade door bosbouw. De planten zijn klein wanneer ze geplant worden en vereisen veel ruiming, wat schade aan jonge bomen kan veroorzaken. De meeste van de geïnstalleerde planten worden geproduceerd in Frankrijk, in emmers die klaar zijn na 1 jaar in de kwekerij. Hoewel potten een aantal voordelen hebben (beter herstel en minder plantstress, goede groei vanaf het eerste jaar, de mogelijkheid om ze heel vroeg in de herfst te planten om te zorgen voor beworteling voor de lente, enz.), zijn de planten klein, slechts 15 tot 20 cm groot. In situaties van hevige concurrentie is de toegang tot licht een echte uitdaging. Er is een groot risico om ze te verliezen door een gebrek aan ruimte (zie hierboven: verlaten van Himalayacedar- en calocedarpercelen) of om ze per ongeluk af te snijden. Het plaatsen van bamboe aan de voet van elke plant maakt de planten zichtbaar en maakt het ruimen gemakkelijker.

Onder de andere problemen die werden opgemerkt, valt vorstschade op bij bepaalde soorten. Bijvoorbeeld, alle Amerikaanse kropaar (vloeibareambar styraciflua) werd beïnvloed door de voorjaarsvorst.

Dit klimatologische gevaar resulteerde niet in sterfte, maar wel in vertraagde groei en een grotere behoefte aan trainingssnoei. De andere soorten waarbij vorstschade werd vastgesteld, waren de Nordmannspar (Abies nordmanniana), Atlasceder (Cedrus atlantica), douglasspar (Pseudotsuga menziesii), steeneik (Quercus cerris), wintereik (Quercus petraea), zachte eik (Quercus pubescens) en zomerlinde (Tilia cordata). Het is interessant om op te merken dat de Nordmannspar ook door dit probleem is aangetast, maar dat het nooit is waargenomen bij de Turkse zilverspar (Abies bornmuelleriana).

Volgens onze gegevens lijkt de droogte van 2022 weinig schade te hebben aangericht. Het probleem met abiotische gevaren zoals droogte is dat de symptomen niet erg specifiek zijn en verward kunnen worden met een hele reeks verschillende problemen (stress bij het planten, verdichte grond, hittegolf, deficiënties, andere biotische problemen die niet met zekerheid geïdentificeerd kunnen worden, enz.) De droogte van 2022 zal zeker een impact hebben gehad op de groei van bepaalde soorten, maar veroorzaakte weinig sterfte, met uitzondering van metasequoia's en Byzantijnse hazelaar (zie figuur 5).

BIOTISCHE PROBLEMEN

Met 25 % wintereiken (Quercus petraea) en 12 % pubescents (Quercus pubescens) aangetast door echte meeldauw, zijn deze twee soorten het ergst aangetast door de schimmel, in vergelijking met behaarde eik (Quercus cerris) en Hongaarse eik (Quercus frainetto).

In voorgaande jaren werd een ander probleem opgetekend: de valse dennenwebworm, een vliesvleugelige. In 2020 werden 63 individuen aangetast door het insect, evenals 23 individuen in 2021. In 2022... nul. Tijdens het onderzoek in de herfst van 2022 werden geen Pijnboomschorskevers waargenomen. Er zijn twee mogelijke redenen voor deze plotselinge verandering. Ten eerste kan de kever wel aanwezig zijn geweest, maar niet geïdentificeerd. Het is echter ook mogelijk dat de kever wel aanwezig was, maar niet werd geïdentificeerd,
de insectencyclus omvat de waarschijnlijkheid van diapauze4 gedurende twee of drie jaar. Het jaar 2022 zou zich in deze fase van de cyclus van het insect kunnen bevinden, wat de afwezigheid zou verklaren. De impact van dit insect op het bos is relatief laag. Ontbladering van zeer jonge planten kan ze echter verzwakken. Planten ouder dan 5 jaar worden zelden aangetast.5.

CONCLUSIE

Het project Trees for Future weerspiegelt de wens om de duurzaamheid en veerkracht van de Belgische bossen te garanderen. Leden en vrijwilligers van SRFB werken aan een reeks oplossingen voor klimaatverandering.

Bosbouw is een beheerswetenschap die vaak op lange termijn wordt toegepast. Beslissingen die vandaag worden genomen, zullen pas over enkele jaren of zelfs decennia effect hebben. We moeten dus geduld hebben voordat we categorische conclusies kunnen trekken uit de verschillende experimenten.

Trees for Future staat nog in de kinderschoenen en laat veelbelovende eerste resultaten zien. Verschillende soorten van een of meer herkomstvariëteiten (zie tabellen 1 en 2) zijn geplant op locaties met contrasterende kenmerken. De huidige resultaten zijn positief in de overgrote meerderheid van de proefpercelen.

Veel van de schade en mislukkingen bij het planten zijn door de mens veroorzaakt en kunnen daarom worden opgelost. De kleine omvang van de planten is een belangrijke beperkende factor voor een succesvolle aanplant (ontmoediging met het oog op kaalkap) waarvoor een strategie nodig is (oplossingen om de risico's in het begin te verminderen, werk dat in de aanplant moet worden uitgevoerd). De gezondheidsonderzoeken tonen niets alarmerends of onverwachts. Sommige soorten vertonen een bemoedigende groei, die de komende jaren bevestigd moet worden.

De keuze van de soorten die worden getest in Trees for Future is niet eenvoudig. Een van de grootste moeilijkheden is het vinden van soorten die bestand zijn tegen droogte en hittegolven, maar ook tegen strenge winters en vorst (laat of vroeg) die in onze streken zullen blijven voorkomen. Een tweede moeilijkheid is het vinden van de juiste voorraden.
in zaden en zaailingen, aangezien er in België weinig of geen van deze soorten worden geproduceerd. De keuze van de uiteindelijk geselecteerde soorten wordt daarom ook bepaald door de mogelijkheid om ze in voldoende hoeveelheid en kwaliteit te verkrijgen.

Wat droogte en hittegolven betreft, hebben de plantages goed gereageerd op 2022, met minimale verliezen, behalve de metasequoia en de Byzantijnse hazelaar.
De late vorst heeft een aantal soorten getroffen, maar niet ernstig, en hun gevoeligheid voor dit fenomeen in het jeugdstadium is niet verrassend. Toch zal voor een aantal van deze soorten snoeien noodzakelijk zijn.


door Lola Badalamenti*, Julie Losseau** en Nicolas Dassonville**

* Stagiair bij de Koninklijke Boswachterij van België
** Trees for Future projectleiders

  1. Richard A. Kerr, «Hansen vs. the World on the Greenhouse Threat», Science 244, no 4908 (2 juni 1989): 1041-43, https:\/srfb.be//srfb.be//doi.org/10.1126/science.244.4908.1041.
  2. Een biotische factor is een levende factor (wild, schimmels, onkruid, enz.), terwijl een abiotische factor een niet-levende factor is (droogte, storm, vorst, gebrek, enz.).
  3. De metasequoia was niet opgenomen in het plan, maar er deed zich een gelegenheid voor om hem te planten (planten beschikbaar) en een van onze leden vertelde ons over zijn interesse in deze soort. Daarom hebben we hem in het project opgenomen.
  4. Tijdelijke stopzetting van de ontwikkeling.
  5. Bron : http://ephytia.inra.fr/

Deze pagina is automatisch vertaald door AI. Als je fouten of onvertaalde zinnen ziet, meld dit dan via mail.

Zin om te lezen?